Tussen mijn achtste en mijn twaalfde is seks een belangrijk onderdeel van mijn leven. ‘Het wonder’ noemen mijn zus en ik samenzweerderig het gevoel dat je krijgt als je de douchekop in bad tussen je dijen klemt. De eerste keer dat ik de instructies van mijn zus volg, ben ik nogal sceptisch. Ik begin er terughoudend aan, maar krijg al snel een opmerkelijk gevoel. Wow! Dit moet het zijn! Dat is het nog lang niet. Het gevoel wordt groter en groter… ik twijfel even of ik het ga overleven. In een moment van paniek wil ik mijn hand wegtrekken maar het lukt niet, ik moet me overgeven…ik ben sprakeloos, overrompeld en intens gelukkig!
Er zijn in die tijd wel meer wonderlijke zaken in mijn wereld die een fysieke gelukssensatie veroorzaken zonder de omweg van het verstand. Tegen het verstand in. Dingen die te licht zijn voor hun omvang, zoals ballonnen. Dingen die te veel kleur hebben zoals wilde aardbeien in het gras. En dingen die te groot zijn voor de mensenwereld. Zoals de berg die boven huizen, trams en ziekenhuizen uittorent. Ik moet mijn huiswerk maken, mijn schooluniform strijken, mijn pianostukjes oefenen, alles kan en moet beter en mooier maar niet de berg, niet de waterstroompjes die na een stortbui langs de stoep lopen, niet de geur van lindebloesem in de straat, daar kan ik niets aan verbeteren of verprutsen. Daar word ik gelukkig van. Een ruw, onmiddellijk geluk, waar je zelf niets aan kunt doen, net als met klaarkomen.
Eindeloos en vol overgave masturbeer ik. Gedachteloos maar met een zeker ongemak – als bij het te snel verorberen van een ijsje. Zodra mijn weekendvader zijn salaris heeft ontvangen, gaan we naar het ijs-café. Het ijs-café is duur en het ijs zit in een glazen coupe op een hoge voet. De mensen die daar zitten zijn het soort mensen waar we op neerkijken. Mensen die mijn opa ‘de bourgeois’ noemt of ‘de cynici’. Mensen die geld en spullen belangrijk vinden. Ik vind ijs belangrijk. In een trance stop ik de ene na de andere lepel in mijn mond onder de blikken van de ‘materialisten’. Met een mengeling van schuldgevoel en minachting. Wat een extra genotsdimensie aan mijn geluk geeft, net als met klaarkomen. Alleen in deze dubbelzinnige verhouding met de omstander heeft seks misschien iets met de buitenwereld te maken. Geen seconde denk ik verder aan iemand anders, laat staan aan een jongen. Mannen bestaan nauwelijks in mijn wereld.
Natuurlijk zijn er jongens op school en is er een vader in het weekend. Maar de meeste mensen met direct gezag over mij zijn vrouwen: de schooljuf, de pianolerares , de turntrainster. En dan is er de gymmeester. Er is niets bijzonders te melden over de gymmeester en mij. Op een paar iets wat opmerkelijke incidenten na. Niet half zo spannend als ballonnen, wilde aardbeien en bergen, laat staan ‘het wonder’. Hij is een man, ja. Er zijn ook mannen op de wereld, dat weet ik natuurlijk. Als er iets is tussen de gymmeester en mij dan is het misschien een soort potentie voor vriendschap. Omdat ik gezag met vrouwen associeer, lijkt er minder machtsverschil te zijn tussen ons. Ik ben erg sportief, ben de beste op het schoolplein met elastieken en iedereen wil in mijn groepje met estafette. Ik voel dat de gymmeester mij mag. Ik mag alles voordoen en helpen met spullen klaarzetten. Balsporten zijn minder mijn ding, maar ik doe mijn best om de basketbaltechniekjes te leren. We doen een wedstrijdje tegen een andere klas en ik probeer het net geleerde meteen in de praktijk te brengen maar ik doe het verkeerd. Ik snap teamsporten niet. Ik wordt uitgelachen en raak in paniek. ‘Meester, ik heb hoofdpijn’, zeg ik zielig en knijp mijn ogen dicht in afwachting van de afwijzing. Ik weet zeker dat hij me streng zal toespreken en me terug zal sturen. Maar hij is bezorgd en aardig. Hij speelt het spelletje mee. Ik sta bij hem in het krijt. De volgende les doen we krachttraining en de hele klas juicht voor mij als ik net iets meer sit-ups haal dan een gespierd meisje dat altijd wint met krachtoefeningen. De meester straalt. Ik zie dat hij trots op mij is. Op mijn prestatie maar ook mijn populariteit in de klas. Na de laatste gymles voor de zomervakantie roept hij mij op zijn kantoortje en zegt dat hij een prijs voor mij heeft. Omdat ik de sportiefste leerling van de school ben. Ik krijg een racefiets. Natuurlijk ben ik blij maar ergens zie ik ertegen op om het aan mijn moeder te vertellen. Ten eerste voelt het onverdiend. Ten tweede voelt het alsof ik mijn gymmeester in bescherming moet nemen. Tegen de echte volwassenen. Tegen de vrouwen.
In de eerste week van de vakantie komt de schooldirectrice bij ons thuis. Ze excuseert zich uitgebreid en zegt dat ik de fiets moet inleveren. Ze krijgen een ‘inventarisatie’ en de fiets moet op school zijn. Ik weet niet wat een inventarisatie is maar ik heb totaal geen behoefte om het te vragen. Dit voelt logisch, ik had die fiets nooit mogen krijgen. Mijn moeder en ik lachen even naar elkaar met opgetrokken wenkbrauwen als de directrice wegloopt met de fiets. Ik vind het niet jammer. Ik heb nooit om een fiets gevraagd. We kijken immers neer op mensen die om spullen geven.
Na de zomervakantie hebben we een nieuwe gymjuf. Ik vraag me af of de inventarisatie hier de reden voor is. Of de meester gezakt is voor de inventarisatie.
Maar dan wordt ik elf en is daar plots de zwemcoach. Onze school heeft zijn eigen zwembad in de kelder. Gek vind ik dat, een zwembad diep onder de grond. En het blijkt ook gekkenwerk. Vier jaar na de opening van het zwembad bolt de vloer op, komen de tegels los en een ondergrondse rivier baant zich een weg naar boven. Op een gegeven moment is het grotendeels mineraalwater waar we baantjes in trekken. Ik trek mijn baantjes ijverig in de ‘langzame’ baan, waar ik op mijn eerste training door een invalcoach wordt ingedeeld. Er zijn drie banen. In de middelste baan ploeteren twee meisjes met plastic handpeddels. Ze proberen uit alle macht in de derde baan te komen: de snelle baan. Daar zwemt een groepje van vijf glimmende, onbenaderbare godendochters. De week erop is de vaste coach er weer. Hij wenkt mij, ‘de nieuwe’, en ik zwem naar de kant. ‘Waar heb je leren zwemmen?’, vraag hij een beetje nors. Ik ben bang dat hij door heeft dat ik niet op een club maar in zee heb leren zwemmen van een waterpoloënde vriend van mijn moeder. ‘Heb je op waterpolo gezeten? Daar heb je veel voordeel aan!’. Hij kijkt me lang een ernstig aan.
Ik zwem me de pleuris, ik ga er helemaal in op, baan na baan na baan. Ik voel dat geluk, met het pijnlijke randje. Ik werk hard maar heb geen behoefte aan erkenning van de coach, ik ben me niet eens van hem bewust. Hij is afstandelijk, glad en hard aan de buitenkant. Misschien komt het doordat ik hem soms op een racefiets in een lycrapakje aan zie komen. Ik hoor ergens dat hij een aan triatlon doet. En dan op een dag brokkelt er een stukje van zijn gladde pleisterwerk af. Hij gooit twee plastic handpeddels naar mijn hoofd en wijst naar de middenbaan. Ik hoor voortaan bij de ploeteraars. Nog steeds is hij kortaf en bot terwijl hij hele vriendelijke blauwe ogen heeft. Als ik over spierpijn klaag, zegt hij: ‘het beste medicijn tegen spierpijn is sporten’. Maar heel soms loopt hij naar de rand van het zwembad, gaat hij door de knieën en glimlacht trots: ‘mooie tijd’. Krak, daar brokkelt weer een stukje pleisterwerk af. Mijn zelfingenomenheid, mijn autarkische geluk maakt hem kwetsbaar. Ik heb het echt pas door net voor de zomervakantie, als hij weer eens door de knieën gaat aan de rand van het zwembad en zegt: ‘En nu moet je alleen nog als een prof uit het zwembad leren komen’. Hij legt uit hoe ik me aan mijn armen uit het water moet opduwen. Langzaam en nauwgezet duw ik me op en voel zijn blik de waterlijn volgen die omlaag glijdt langs mijn schouders, mijn heupen en mijn benen tot ik een blote knie op de rand zet. ‘Volgend jaar gaan we samen wonderen doen’, fluistert hij in mijn oor. Ik voel hoe een dier zijn tanden in mijn onderbuik zet en ze op elkaar klemt, een onbeschrijfelijk en pijnlijk genot. Ik zal nooit meer gedachteloos masturberen en het geluk zal nooit meer zo onmiddellijk en puur fysiek zijn. Ik zal eeuwig zoeken naar erkenning en het onderwerpen aan macht zal een deel van het geluk worden. Na de zomer is het zwembad gesloten voor renovatie en gaat niet meer open. De coach zie ik nooit meer. Maar ik wordt twaalf en jongens zie ik nu overal.