Het kind

Een havenstad aan de zwarte zee
Je enkels – stoffig, bruin
Je knieën – blauwe plekken
Je voetstappen – geruisloos
Je nagellak is schelpengruis
Je oogschaduw is zeezout
Zeewier kleeft aan je buik
Je angst: de kortheid van de dag
Je twijfel: de lengte van de zomer
Je loopt en je enkels schudden de angst af
Je polsen schudden de twijfel af
Je kijkt in een oude lepel die op het strand ligt
Je spuugt erop en wrijft hem op
Je trekt gekke gezichten
Je wimpers strooien zeezout op je uitgestoken tong
Je gooit de lepel weg en maakt een sprong
Dan ga je zwemmen.