De kleine dingen

Ik begrijp eindelijk hoe het kan. Die lieve, rustige, aandachtvolle man die plotseling uitbarst en vloekt. Het zijn de visioenen, de dromen waarin ik en mijn zus een hoofdrol hebben, die hem tot waanzin drijven.

Zoals die van de twee stoere kleindochters met de zwaaiende paardenstaarten die langs het pad naar de rivier afdalen. Met hengels in de hand. Mijn zus, zijn lievelingskleindochter, concentreert zich. Ze wil het goed doen, ze wil behagen. Te willen behagen wordt je met de paplepel ingeramd bij ons op school. Ik wil ook graag behagen, maar ik wordt afgeleid door de witte stukken vuursteen op het zwarte pad, alsof iemand fetakaas over de grond heeft verbrokkeld. Ik probeer erop te trappen om me te vergewissen van hun hardheid. Ik wil knijpen in de plukjes schapenwol die aan de prikkelstruiken hangen om te voelen of ze net zo vettig zijn als ze eruit zien. Ik kijk naar de bruine benen van mijn zus en vraag me af of haar vlees onder de donkere huid wit is, want de doornen van de bessenstruiken laten witte strepen achter op haar kuiten. En dan gebeurt het. Het puntje van mijn hengel raakt de grond. De stok buigt gevaarlijk en mijn opa vloekt en sist: ‘Weet je hoe duur zo’n hengel is?’ Ik speel mijn rol slecht. Stress over zijn stuk, over de precisie van het droombeeld knaagt aan hem. Toen hij dood ging was hij zo mager als zijn hengel.

We zijn aangekomen bij de oever. Ik gooi klunzig een paar keer uit en leg mijn hengel aan de kant. Mijn zus houdt vol. Ze tuurt uren naar de dobber. Opa moet af en toe in actie komen als ze haar haakje kwijt raakt aan een boomwortel. Hij maakt er geduldig een nieuw haakje aan. Hij wordt niet boos. Dit is een deel van zijn droom. Dit zit in het script.Ik rol door de modder. De rivierklei is zacht en warm. Als de zon in de stuwmeer zakt, kijk ik tevreden naar de tientallen rijen moddergehaktballen. De oudere rijen zijn lichtgrijs en droog, de pasgedraaide zijn zwart en glanzend. Elke keer probeer ik mijn record te verbreken. Tachtig gehaktballen. Negentig gehaktballen. Honderd! Yes! Een hele tijd kan ik er glunderend naar kijken en heb ik genoeg aan de schoonheid van de nette rijen en de subtiele nuances in kleur en vochtigheid. Maar dan kijk ik toch op naar opa. Mooi, toch? Ze staan al bij de brug op mij te wachten en zwaaien ongeduldig dat ik moet opschieten.

In het donkere keukentje dat half ondergronds ligt op een vloer van aangestampte aarde is opa het deeg aan het kneden. ‘Was je handen’, roept hij, ‘we gaan zo aan tafel’. Er is geen stromend water. Mijn zus een ik moeten elke dag de heuvel over om water te halen. Achter het huis dat in de laatste straat van het dorp staat, klimmen we over de zwarte weg met de twee diepe karrensporen tot we op de heuvel zijn. Soms hebben we geluk en kunnen we ongemerkt op de as van een wagen springen. De houten wagens die door paard of ezel getrokken worden bestaan uit een skelet van takken op een ijzeren as, die zo’n halve meter achter de kar uitsteekt. Wanneer de wagen beladen is met hooi ziet de boer, die voorop zit, niet dat we achter op de as springen om mee omhoog te liften. Vanaf de top van de heuvel lopen we het groene dal in waar onder een paar grote bomen een bron is. Uit een in steen gemetselde muur steken zo’n tien metalen tuiten. De eerste drie zijn voor de mensen. De andere voor het vee. In de stenen bak waar het water voor het vee in valt, groeien lichtgroene waterplanten en zwemmen honderden bloedzuigers. Toch gaan we er elke keer met de voeten in, het is heet na zo’n wandeling. Daarna halen we om de beurt bij elkaar de bloedzuigers weg. Die laten een rood streepje achter op onze kuiten.

Het water gaat thuis in een groot blik waar een gat in is geboord. Een plastic tuitje met een kraantje eraan steekt uit het gat. Daar wassen we onze handen voordat we opa gaan helpen met de salade. We snijden tomaten en komkommers in stukken die we in een bak gooien. Opa kijkt in de bak en ontploft: ‘Voor wie hebben jullie die grote stukken gesneden, voor de eenden?’ gromt hij boos. Ik ren huilend weg en ga in de hangmat liggen achter het huis. De salade moet perfect gesneden zijn. ‘Verwaarloos nooit de kleine dingen in het leven’ citeert hij vaak. Tien minuten later ruik ik de geur van gefrituurde broodjes met kaas en drijft de honger me weer terug naar het keukentje. Opa zegt niets en geeft me mijn bord aan.

Thuis spring ik uit mijn vel als mijn kinderen hun rol niet naar behoren uitvoeren. Geen improvisatie graag! Het stuk moet tot in de details kloppen. Iedereen, neem je plaats in! Tierend en vloekend ga ik door het leven. Net zo lang tot ik zo dun ben als mijn MacBook. Zo gaat dat dus. Die Samuel Becket had het bij het verkeerde eind. De kleine dingen vreten je op.

Opa, ik kom eraan. Ik neem mijn hengel mee.